vaak

als woordenboektrefwoord:

vaak:
m. neiging: tot slapen.
vaak:
bw. (vaker, -st), dikwijls.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

vaak (zn) :
slaap
vaak (bw) :
regelmatig, dikwijls, veelvuldig, frequent, herhaaldelijk, menigmaal, menigvuldig, dikwerf

als synoniem van een ander trefwoord:

veelvuldig (bn) :
vaak, regelmatig, veel voorkomend, herhaald, talrijk, frequent, herhaaldelijk, veelvoudig, menigvuldig
regelmatig (bw) :
vaak, nauwkeurig, behoorlijk, gewoon, geregeld, gelijkmatig, regulier, ordelijk, courant, regulair
herhaaldelijk (bw) :
vaak, meermaals, dikwijls, steeds, veelvuldig, frequent, telkens, meermalen, tot vervelens toe
dikwijls (bw) :
vaak, veelvuldig, frequent, herhaaldelijk, veeltijds, menigmaal, dikwerf
frequent (bw) :
vaak, dikwijls, menigmaal, menigvuldig, dikwerf
meermalen (bw) :
vaak, meermaals, dikwijls, veelvuldig
veel (bw) :
vaak, dikwijls, menigmaal
zat (bw) :
vaak
slaap (zn) :
maf, vaak, dutje, nachtrust, rust, slaapje, middagslaapje

woordverbanden van ‘vaak’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Alle negen worden van werkingen gezegd, die zich herhalen. Gestadig geeft te kennen, dat de herhaling regelmatig geschiedt, gedurig en onophoudelijk worden bijna uitsluitend gezegd van werkingen, welker herhaling men onaangenaam vindt; aanhoudend kan zoowel in gunstigen als ongunstigen zin worden gebruikt, evenals telkens, dat bepaaldelijk te kennen geeft, dat de handeling zich zoo vaak herhaalt als de gelegenheid zich daartoe voordoet. Bij iets, dat aanhoudend of onophoudelijk geschiedt, zijn de tusschenpoozen zeer kort. Eb en vloed wisselen gestadig af, hij heeft gedurig of aanhoudend pijn (in 't laatste geval zijn de tusschenpoozen zeer kort); hij schoot aanhoudend raak; het is lastig, wanneer men u telkens komt storen; nog lastiger, wanneer men het gedurig doet, en 't allerlastigst, wanneer men het onophoudelijk doet. Meermalen, menigmaal, dikwijls en vaak geven alleen te kennen, dat de handeling meer dan eens is geschied of vermoedelijk geschieden zal; niet eens, maar meermalen; ik heb hem menigmaal gezien; dat gebeurt niet dikwijls, hoogstens eens in het jaar; hoe vaak heb je dat al gedaan? Dikwijls en vaak zijn sterker dan meermalen, en dit is weer sterker dan menigmaal. De tusschen () geplaatste woorden worden hoogst zelden en alleen in de schrijftaal gebruikt.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 65:

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 193:

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

vaak
min, sporadisch, weinig, zelden

zie ook:

bij andere sites:

in het Verwarwoordenboek van Jan Renkema:
synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0029 c