schaap

als woordenboektrefwoord:

schaap:
o. (schapen), woldragend herkauwend dier. schaapje, o. (-s).

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

schaap (zn) :
stakkerd, schaapskop
schaap (zn) :
sukkel, onnozelaar
schaap (zn) :
pupil, volgeling
schaap (zn) :
kind, bloedje
schaap (zn) :
ooi

als synoniem van een ander trefwoord:

sukkel (zn) :
dwaas, bloed, prutser, sufferd, idioot, debiel, mislukkeling, schaap, kruk, ziel, kluns, stommerik, peer, nul, stakker, stomkop, uilskuiken, druiloor, ei, ezel, klungel, oen, stommerd, dwaze, stommeling, domkop, sloeber, knoeier, domoor, imbeciel, zot, sul, stuntel, stumperd, sukkelaar, schlemiel, loser, onnozelaar, zwakzinnige, treuzelaar, schapenkop, lijs, bonhomme, cretin
kind (zn) :
schaap, keutel, dreumes, grom, wurm
onnozelaar (zn) :
schaap

woordverbanden van ‘schaap’ grafisch weergegeven

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 147:

schaap, lam, ram, hamel, ooi

woorden met een verwante vorm:

bijvoeglijk naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.004 c